Milieuvriendelijke teelt in de praktijk
Bij de bemesting, onkruidbestrijding, ziektebestrijding, loofdoding en bewaring houden wij zo veel mogelijk rekening met het milieu:
- bemesting op maat
- geen chemische onkruidbestrijding
- aanmerkelijk minder gewasbeschermingsmiddel tegen phytophtora
- mechanische loofvernietiging
- kiemremming met natuurproduct
bemesting
De bemesting vindt bij voorkeur plaats met ruige dierlijke mest (mest met stro). Deze verteert in de grond langzaam en zorgt er voor dat gedurende het gehele groeiseizoen voedingsstoffen voor de plant beschikbaar komen. De hoeveelheid mest stemmen wij af op de behoefte van het gewas. In principe houden wij het bemestingsniveau aan de schrale kant. Als de ruige mest onvoldoende in de behoefte van alle noodzakelijke meststoffen (stikstof, fosfaat, kalium) voorziet, vullen wij dat aan door middel van drijfmest of kunstmest.
Dierlijke mest bevat zelden de nodige mineralen (meststoffen) in de gewenste verhouding. Kies je er voor om alleen dierlijke mest toe te passen, dan zul je om van alle mineralen voldoende te hebben altijd van één of twee meststoffen te veel toedienen. Dat teveel wordt niet door de planten opgenomen, leidt tot oververzadiging van de grond en spoelt ten slotte uit naar het grondwater.
Om die reden kiezen wij er voor om specifieke tekorten aan te vullen door middel van kunstmest.
De mineralen behoefte van het gewas kennen wij uit de literatuur en uit eigen ervaring, wij willen voor de smaak de bemesting graag wat aan de schrale kant houden. De behoefte aan bemesting bepalen wij door in het vroege voorjaar grondmonsters te laten onderzoeken. Ook van onze stalmest (paardenmest) kennen wij door bemonstering de samenstelling. Tenslotte kunnen wij in de loop van het groeiseizoen door middel van bladsteeltjesonderzoek nog nagaan of er aanvullend nog stikstof nodig is.
onkruidbestrijding
Bij de onkruidbestrijding proberen wij allereerst er voor te zorgen dat de grond waarop de aardappelen worden verbouwd zo weinig mogelijk zaden van lastige onkruiden bevat. Dit doen wij door de jaren voorafgaand aan de aardappelen op deze grond afwisselend gras, of graan te verbouwen. Vervolgens streven wij er naar ruim voor het poten van de aardappelen eerst al eens een "voorlopig zaaibed" te maken en zo de onkruidzaden de gelegenheid te geven te kiemen. Vervolgens maken wij het pootbed klaar, waarbij alle juist gekiemde onkruiden dood gaan.
Vanaf het poten tot het moment dat de aardappelplanten groot zijn houden wij het land "schoon" door beurtelings te eggen en de aardappelruggen weer aan te aarden. Zo blijft er ten slotte zo weinig onkruid over dat het aardappelgewas ongestoord kan groeien.
1 poten
Op een onkruidvrij pootbed worden de aardappelen gepoot en wordt een lichte rug opgebouwd. De aardappelen warmen daardoor goed op door de zon. Dat bevordert de groei, waardoor zij snel boven komen.
2 eerste keer aanaarden
Ongeveer een week na het poten wordt eerst een keer aangeaard om zodanige ruggen te krijgen dat na een keer afeggen de ruggen nog zichtbaar blijven. De eerste kiemende onkruiden worden bedolven.
3 eerste keer afeggen
Het gewas is net boven. De tanden van de neteg voegen zich om de planten heen en krabben de grond van de ruggen los. De net gekiemde onkruiden (witte draden stadium) komen hierdoor bloot te liggen en verdrogen.
4 tweede keer aanaarden
De planten staan allemaal goed boven, de vroege aardappelen zijn al aan de forse kant. Door aan te aarden worden de jonge onkruiden tussen de ruggen losgewoeld en bovenop de ruggen door grond bedekt.
5 tweede keer afeggen
De planten kunnen nog net vrijwel ongeschonden tussen de tanden van de neteg door. De ruggen worden weer afgekrabt en het gekiemde onkruid komt weer bloot te liggen.
6 derde keer aanaarden
Het gewas is zo goed als gesloten. Na nog een week bedekt het loof van de aardappelplanten de grond helemaal en krijgt nog kiemend onkruid te weinig licht.
ziektebestrijding
De meest voorkomende ziekte is phytophtora (dè aardappelziekte, ook wel "ziek" genoemd). Aardappelrassen als Bintje en Bildstar zijn daar extreem gevoelig voor en moeten, afhankelijk van de weersomstandigheden, elke 4 à 10 dagen met een gewasbeschermingsmiddel bespoten worden, in het hele groeiseizoen is dat gauw zo'n 12 à 20 keer, om te voorkomen dat deze ziekte toeslaat. Gelukkig zijn niet alle aardappelrassen even gevoelig voor phytophtora. Wij proberen aanmerkelijk op gewasbeschermingsmiddel te bezuinigen door minder gevoelige rassen te verbouwen.
In de praktijk kunnen wij daardoor volstaan met maximaal 10 bespuitingen per seizoen, terwijl wij op de minder gevoelige rassen per bespuiting 40% minder bestrijdingsmiddel kunnen gebruiken dan bij gevoelige rassen als Bintje en Bildstar. Resultaat is dat wij nog geen 30% gebruiken van de hoeveelheid phytophtora-bestrijdingsmiddel die nodig is voor Bintje en Bildstar.
Wij gebruiken daarvoor alleen het middel Shirlan, dat ook door de Stichting Milieukeur is toegelaten.
Een andere veel voorkomende ziekte is de aardappelmoeheid. Eigenlijk is dat geen ziekte van de aardappel, maar van de grond. Deze ziekte is te bestrijden door de grond te ontsmetten met een bestrijdingsmiddel. Bij de teelt van consumptie-aardappelen gaat hier het overgrote deel van de bestrijdingsmiddelen in de aardappelteelt in zitten. De ziekte is ook te voorkomen door aardappelrassen te verbouwen die resistent zijn, of door na een jaar aardappelen verbouwd te hebben een paar jaar wat anders op dat perceel te verbouwen (vruchtwisseling). Helaas zijn onze ouderwetse rassen (parel, surprise en pimpernel), die goed van smaak en weinig vatbaar voor phytophtora zijn, niet resistent tegen aardappelmoeheid. Wij kiezen daarom voor een ruime vruchtwisseling en verbouwen eens in de vier jaar aardappelen op hetzelfde perceel.
loofdoding
Voordat de aardappelen gerooid worden moet het loof worden verwijderd. Hierdoor hardt de schil van de aardappel af, waardoor er tijdens het rooien minder ontvellingen optreden.
Loofdoding kan zowel chemisch, als mechanisch, als in combinatie van beide methoden worden bereikt. In onze teeltwijze kiezen wij voor mechanische loofdoding: wij maaien (klappen) het er een week of twee voordat wij met rooien beginnen af en laten het gewas dan verder afsterven.
bewaring
Aardappelen zijn in het najaar en in de winter in zogenaamde kiemrust: zij lopen niet uit. In de natuur moeten zij in het voorjaar wel gaan uitlopen en zo nieuwe planten vormen. Aardappelen worden "wakker" door temperatuurschommeling en opwarming. Aardappelen die voor consumptie bedoeld zijn moeten in het voorjaar juist niet uitlopen, die moet je dus zo bewaren dat ze in kiemrust blijven.
Vroeger bewaarde men de aardappelen in een kuil, een sleuf in de grond, met stro en zand er over. Dat ging prima, zij lagen bij vrijwel constante temperatuur en droogden ook niet uit, waardoor ze mooi hard bleven. Wij vinden dat niet handig. Wij moeten te vaak de verkoopvoorraad aanvullen en zouden dan wekelijks de kuil open en weer dicht moeten maken.
In onze schuur kunnen wij de aardappelen tamelijk goed bewaren. De schuur is geïsoleerd en voorzien van koeling en verwarming. Wij proberen de aardappelen te bewaren bij een zo constant mogelijke temperatuur van ca 6 graden. Maar de opslagschuur is ook onze verkoopruimte. In en uit lopen levert dan toch kleine temperatuurveranderingen op. Wij kunnen daardoor toch niet helemaal voorkomen dat de aardappelen naarmate ze ouder worden tegen het voorjaar kiemen gaan vormen. Om deze kiemvorming af te remmen behandelen wij de aardappelen in de winter en soms ook in het vroege voorjaar een keer met de damp van karvon. Karvon is een natuurproduct, gemaakt van karwij, en is toegestaan in de biologische teelt.
verpakking
De aardappelen zijn verpakt in kunststof netzakken. Zo blijven zij, op een donkere koele plaats, het best houdbaar. Als deze zakjes zorgvuldig worden behandeld gaan ze lang mee. Wij sporen onze klanten daarom aan met:
praktisch en milieuvriendelijk
Doe ons een plezier, breng de lege zakjes weer hier.
meer over aardappelen?
Kijk voor interessante informatie (recepten, teeltwijze in het algemeen, anekdotes enz.) eens op: